Conjugation of adressierend

Inflections of adressierend [adj.]

Gemischte Deklination (mit die,das,der)
Maskulin - Singular

Nominativadressierende

Akkusativadressierenden

Dativadressierenden

Genitivadressierenden

Feminin - Singular

Nominativadressierende

Akkusativadressierende

Dativadressierenden

Genitivadressierenden

Neutrum - Singular

Nominativadressierende

Akkusativadressierende

Dativadressierenden

Genitivadressierenden

Plural

Nominativadressierenden

Akkusativadressierenden

Dativadressierenden

Genitivadressierenden

Schwache Deklination (mit 'ein')
Maskulin - Singular

Nominativadressierender

Akkusativadressierenden

Dativadressierenden

Genitivadressierenden

Feminin - Singular

Nominativadressierende

Akkusativadressierende

Dativadressierenden

Genitivadressierenden

Neutrum - Singular

Nominativadressierendes

Akkusativadressierendes

Dativadressierenden

Genitivadressierenden

Plural

Nominativadressierenden

Akkusativadressierenden

Dativadressierenden

Genitivadressierenden

Starke Deklination (ohne Artikel)
Maskulin - Singular

Nominativadressierender

Akkusativadressierenden

Dativadressierendem

Genitivadressierenden

Feminin - Singular

Nominativadressierende

Akkusativadressierende

Dativadressierender

Genitivadressierender

Neutrum - Singular

Nominativadressierendes

Akkusativadressierendes

Dativadressierendem

Genitivadressierenden

Plural

Nominativadressierende

Akkusativadressierende

Dativadressierenden

Genitivadressierender

Komparativ / Superlativ

(Pos.)adressierend

(Komp.)adressierender

(Super.)adressierendst

adressierend

Abreviations

Pos. Positif

Komp. Komparativ

Super. Superlativ