Conjugation of argumentierender

Inflections of argumentierender [adj.]

Gemischte Deklination (mit die,das,der)
Maskulin - Singular

Nominativargumentierendere

Akkusativargumentierenderen

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderen

Feminin - Singular

Nominativargumentierendere

Akkusativargumentierendere

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderen

Neutrum - Singular

Nominativargumentierendere

Akkusativargumentierendere

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderen

Plural

Nominativargumentierenderen

Akkusativargumentierenderen

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderen

Schwache Deklination (mit 'ein')
Maskulin - Singular

Nominativargumentierenderer

Akkusativargumentierenderen

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderen

Feminin - Singular

Nominativargumentierendere

Akkusativargumentierendere

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderen

Neutrum - Singular

Nominativargumentierenderes

Akkusativargumentierenderes

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderen

Plural

Nominativargumentierenderen

Akkusativargumentierenderen

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderen

Starke Deklination (ohne Artikel)
Maskulin - Singular

Nominativargumentierenderer

Akkusativargumentierenderen

Dativargumentierenderem

Genitivargumentierenderen

Feminin - Singular

Nominativargumentierendere

Akkusativargumentierendere

Dativargumentierenderer

Genitivargumentierenderer

Neutrum - Singular

Nominativargumentierenderes

Akkusativargumentierenderes

Dativargumentierenderem

Genitivargumentierenderen

Plural

Nominativargumentierendere

Akkusativargumentierendere

Dativargumentierenderen

Genitivargumentierenderer

Komparativ / Superlativ

(Pos.)argumentierender

(Komp.)argumentierenderer

(Super.)argumentierenderst

argumentierender

Abreviations

Pos. Positif

Komp. Komparativ

Super. Superlativ