Conjugation of frequentierender

Inflections of frequentierender [adj.]

Gemischte Deklination (mit die,das,der)
Maskulin - Singular

Nominativfrequentierendere

Akkusativfrequentierenderen

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderen

Feminin - Singular

Nominativfrequentierendere

Akkusativfrequentierendere

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderen

Neutrum - Singular

Nominativfrequentierendere

Akkusativfrequentierendere

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderen

Plural

Nominativfrequentierenderen

Akkusativfrequentierenderen

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderen

Schwache Deklination (mit 'ein')
Maskulin - Singular

Nominativfrequentierenderer

Akkusativfrequentierenderen

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderen

Feminin - Singular

Nominativfrequentierendere

Akkusativfrequentierendere

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderen

Neutrum - Singular

Nominativfrequentierenderes

Akkusativfrequentierenderes

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderen

Plural

Nominativfrequentierenderen

Akkusativfrequentierenderen

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderen

Starke Deklination (ohne Artikel)
Maskulin - Singular

Nominativfrequentierenderer

Akkusativfrequentierenderen

Dativfrequentierenderem

Genitivfrequentierenderen

Feminin - Singular

Nominativfrequentierendere

Akkusativfrequentierendere

Dativfrequentierenderer

Genitivfrequentierenderer

Neutrum - Singular

Nominativfrequentierenderes

Akkusativfrequentierenderes

Dativfrequentierenderem

Genitivfrequentierenderen

Plural

Nominativfrequentierendere

Akkusativfrequentierendere

Dativfrequentierenderen

Genitivfrequentierenderer

Komparativ / Superlativ

(Pos.)frequentierender

(Komp.)frequentierenderer

(Super.)frequentierenderst

frequentierender

Abreviations

Pos. Positif

Komp. Komparativ

Super. Superlativ