Conjugation of zerkochter

Inflections of zerkochter [adj.]

Gemischte Deklination (mit die,das,der)
Maskulin - Singular

Nominativzerkochtere

Akkusativzerkochteren

Dativzerkochteren

Genitivzerkochteren

Feminin - Singular

Nominativzerkochtere

Akkusativzerkochtere

Dativzerkochteren

Genitivzerkochteren

Neutrum - Singular

Nominativzerkochtere

Akkusativzerkochtere

Dativzerkochteren

Genitivzerkochteren

Plural

Nominativzerkochteren

Akkusativzerkochteren

Dativzerkochteren

Genitivzerkochteren

Schwache Deklination (mit 'ein')
Maskulin - Singular

Nominativzerkochterer

Akkusativzerkochteren

Dativzerkochteren

Genitivzerkochteren

Feminin - Singular

Nominativzerkochtere

Akkusativzerkochtere

Dativzerkochteren

Genitivzerkochteren

Neutrum - Singular

Nominativzerkochteres

Akkusativzerkochteres

Dativzerkochteren

Genitivzerkochteren

Plural

Nominativzerkochteren

Akkusativzerkochteren

Dativzerkochteren

Genitivzerkochteren

Starke Deklination (ohne Artikel)
Maskulin - Singular

Nominativzerkochterer

Akkusativzerkochteren

Dativzerkochterem

Genitivzerkochteren

Feminin - Singular

Nominativzerkochtere

Akkusativzerkochtere

Dativzerkochterer

Genitivzerkochterer

Neutrum - Singular

Nominativzerkochteres

Akkusativzerkochteres

Dativzerkochterem

Genitivzerkochteren

Plural

Nominativzerkochtere

Akkusativzerkochtere

Dativzerkochteren

Genitivzerkochterer

Komparativ / Superlativ

(Pos.)zerkochter

(Komp.)zerkochterer

(Super.)zerkochterst

zerkochter

Abreviations

Pos. Positif

Komp. Komparativ

Super. Superlativ