Conjugation of einparkend

Inflections of einparkend [adj.]

Gemischte Deklination (mit die,das,der)
Maskulin - Singular

Nominativeinparkende

Akkusativeinparkenden

Dativeinparkenden

Genitiveinparkenden

Feminin - Singular

Nominativeinparkende

Akkusativeinparkende

Dativeinparkenden

Genitiveinparkenden

Neutrum - Singular

Nominativeinparkende

Akkusativeinparkende

Dativeinparkenden

Genitiveinparkenden

Plural

Nominativeinparkenden

Akkusativeinparkenden

Dativeinparkenden

Genitiveinparkenden

Schwache Deklination (mit 'ein')
Maskulin - Singular

Nominativeinparkender

Akkusativeinparkenden

Dativeinparkenden

Genitiveinparkenden

Feminin - Singular

Nominativeinparkende

Akkusativeinparkende

Dativeinparkenden

Genitiveinparkenden

Neutrum - Singular

Nominativeinparkendes

Akkusativeinparkendes

Dativeinparkenden

Genitiveinparkenden

Plural

Nominativeinparkenden

Akkusativeinparkenden

Dativeinparkenden

Genitiveinparkenden

Starke Deklination (ohne Artikel)
Maskulin - Singular

Nominativeinparkender

Akkusativeinparkenden

Dativeinparkendem

Genitiveinparkenden

Feminin - Singular

Nominativeinparkende

Akkusativeinparkende

Dativeinparkender

Genitiveinparkender

Neutrum - Singular

Nominativeinparkendes

Akkusativeinparkendes

Dativeinparkendem

Genitiveinparkenden

Plural

Nominativeinparkende

Akkusativeinparkende

Dativeinparkenden

Genitiveinparkender

Komparativ / Superlativ

(Pos.)einparkend

(Komp.)einparkender

(Super.)einparkendst

einparkend

Abreviations

Pos. Positif

Komp. Komparativ

Super. Superlativ