Inflections of einwinkend [adj.]
Nominativeinwinkende
Akkusativeinwinkenden
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkende
Akkusativeinwinkende
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkende
Akkusativeinwinkende
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkenden
Akkusativeinwinkenden
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkender
Akkusativeinwinkenden
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkende
Akkusativeinwinkende
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkendes
Akkusativeinwinkendes
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkenden
Akkusativeinwinkenden
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkender
Akkusativeinwinkenden
Dativeinwinkendem
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkende
Akkusativeinwinkende
Dativeinwinkender
Genitiveinwinkender
Nominativeinwinkendes
Akkusativeinwinkendes
Dativeinwinkendem
Genitiveinwinkenden
Nominativeinwinkende
Akkusativeinwinkende
Dativeinwinkenden
Genitiveinwinkender
(Pos.)einwinkend
(Komp.)einwinkender
(Super.)einwinkendst
Words with the same pattern :
verquirlt nahestehend ungut erkämpfend zurücksehnender hinpurzelnd durchladend privatisierend heranschmeißend interkulturell gewandelt fremdsprachlich heterogener großschnauzig anfordernd wirklichkeitsgetreu absattelnd pariert geboomt predigend ... (32261 mots)