Conjugation of formatierender

Inflections of formatierender [adj.]

Gemischte Deklination (mit die,das,der)
Maskulin - Singular

Nominativformatierendere

Akkusativformatierenderen

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderen

Feminin - Singular

Nominativformatierendere

Akkusativformatierendere

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderen

Neutrum - Singular

Nominativformatierendere

Akkusativformatierendere

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderen

Plural

Nominativformatierenderen

Akkusativformatierenderen

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderen

Schwache Deklination (mit 'ein')
Maskulin - Singular

Nominativformatierenderer

Akkusativformatierenderen

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderen

Feminin - Singular

Nominativformatierendere

Akkusativformatierendere

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderen

Neutrum - Singular

Nominativformatierenderes

Akkusativformatierenderes

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderen

Plural

Nominativformatierenderen

Akkusativformatierenderen

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderen

Starke Deklination (ohne Artikel)
Maskulin - Singular

Nominativformatierenderer

Akkusativformatierenderen

Dativformatierenderem

Genitivformatierenderen

Feminin - Singular

Nominativformatierendere

Akkusativformatierendere

Dativformatierenderer

Genitivformatierenderer

Neutrum - Singular

Nominativformatierenderes

Akkusativformatierenderes

Dativformatierenderem

Genitivformatierenderen

Plural

Nominativformatierendere

Akkusativformatierendere

Dativformatierenderen

Genitivformatierenderer

Komparativ / Superlativ

(Pos.)formatierender

(Komp.)formatierenderer

(Super.)formatierenderst

formatierender

Abreviations

Pos. Positif

Komp. Komparativ

Super. Superlativ