Conjugation of trachtender

Inflections of trachtender [adj.]

Gemischte Deklination (mit die,das,der)
Maskulin - Singular

Nominativtrachtendere

Akkusativtrachtenderen

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderen

Feminin - Singular

Nominativtrachtendere

Akkusativtrachtendere

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderen

Neutrum - Singular

Nominativtrachtendere

Akkusativtrachtendere

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderen

Plural

Nominativtrachtenderen

Akkusativtrachtenderen

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderen

Schwache Deklination (mit 'ein')
Maskulin - Singular

Nominativtrachtenderer

Akkusativtrachtenderen

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderen

Feminin - Singular

Nominativtrachtendere

Akkusativtrachtendere

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderen

Neutrum - Singular

Nominativtrachtenderes

Akkusativtrachtenderes

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderen

Plural

Nominativtrachtenderen

Akkusativtrachtenderen

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderen

Starke Deklination (ohne Artikel)
Maskulin - Singular

Nominativtrachtenderer

Akkusativtrachtenderen

Dativtrachtenderem

Genitivtrachtenderen

Feminin - Singular

Nominativtrachtendere

Akkusativtrachtendere

Dativtrachtenderer

Genitivtrachtenderer

Neutrum - Singular

Nominativtrachtenderes

Akkusativtrachtenderes

Dativtrachtenderem

Genitivtrachtenderen

Plural

Nominativtrachtendere

Akkusativtrachtendere

Dativtrachtenderen

Genitivtrachtenderer

Komparativ / Superlativ

(Pos.)trachtender

(Komp.)trachtenderer

(Super.)trachtenderst

trachtender

Abreviations

Pos. Positif

Komp. Komparativ

Super. Superlativ